Het moet allemaal kunnen, we moeten niet zeuren, het is ons brood, we doen alsof het gezellig is, we kijken een andere kant op. Het is weer achter de rug, het rugbyweekend. Een schokkend weekend, waar we meer dan een week voor nodig hebben om van te bekomen. Beachrugbyers tarten de gastvrijheid van Ameland.
Honderden volwassen jongetjes met stuk voor stuk een verantwoordelijke baan, hebben zich weer uit kunnen leven op Ameland. Uitgegroeide knapen, die de vroege boot naar Ameland afkomen met al een stapel bierglazen in de hand. Lege bierglazen, met alleen de bovenste nog halfvol. En dat was alleen nog maar de heenreis. Het is traditie dat de jongens met de muziekapparatuur op loei zich al bezatten op de veerboot, om dan op het strand een potje te ballen en daarna de kampeerboerderij of het huisje op te zoeken, daar tot diep in de nacht, of vanaf het krieken der dag die muziekinstallatie weer en nog steeds op loei te hebben, bierboeren te laten, elkaar toe te schreeuwen om daarna aan de volgende pint te beginnen. De geesten zijn zo beneveld dat elke vorm van decorum is verdwenen en elk gevoel voor de omgeving hen heeft verlaten.
Huisjes worden dermate afgebroken dat ze een week lang niet meer verhuurd kunnen worden. Koelkastdeuren hangen uit de scharnieren, ruiten zijn kapot, borden met eten staan overal en je mag je gelukkig prijzen als het eten òp het bord ligt. Het hele huisje zit vol zand, in zit- en slaapkamer besprenkeld met bier. De wc, laten we het maar niet over de wc hebben. De jongens, die daags na het festival weer keurig in driedelig lopen en naar hun verantwoordelijke banen karren, gaan helemaal, maar dan ook helemaal los tijdens het Beach Rugby weekend. Ze lijken volledige immuniteit te genieten. En wee wie er iets over zegt. De jongens zijn goed gespierd en rad van de tong en geven je een welbespraakte grote bek terug. Als er al iemand is die iets durft te zeggen. Nee, we vinden het ‘wel gezellig’, zo’n terroriserende horde hurken.
Hoeveel Amelander ondernemers zijn er dit weekend schandelijk behandeld? Hoeveel verhuurders hebben alle zeilen bij moeten zetten na vertrek van de rugbygasten? Hoe mild moeten we zijn voor zoveel uitzinnig onbeschoft gedrag? Wanneer gaat deze knuppel eens in het hoenderhok en worden de heren door de organisatie aangesproken op enkele regels en anders maar uitgesloten van deelname? Hoeveel moet het eiland verdragen van een paar honderd zakkenwassers vanwege de drijvende kurk van het toerisme en de gastvrijheid? Wie spreekt deze tarters van de gastvrijheid toe en zegt graag – volgens onze regels – of niet?
Of zeuren we nu te veel?
Jeanet F. de Jong