In de nacht na Koninginnedag word ik luid gestoord in mijn slaap. Hoe laat zal het zijn: één, twee, drie uur? Een jonge knaap staat op het parkeerterrein bij de supermarkt en telefoneert met zijn moeder. Luid, alsof hij op een verlaten strandvlakte staat en tegen de wind in moet schreeuwen. De knaap is in nood. “Mam, ik moest zo nodig naar de wc en nu heb ik in mijn broek geplast!”Wat een heerlijke relatie moet deze knakker met zijn mam hebben dat hij haar dit midden in de nacht toevertrouwt.
Of de moeder hem met een schone broek onder de arm ophaalt word ik niet gewaar. Windvlagen verstoren een compleet beluisteren van het gesprek, dat voor een groot deel tot in de wijde omgeving te horen moet zijn.
Hoe krijgt een jongen het voor elkaar om in zijn broek te plassen? Waarom is hij in zijn nood niet op zoek gegaan naar een beschut plekje om zijn blaas te legen? Niet om wildplassen te propageren, maar nood breekt wet. De jongen, hij klinkt jong en absoluut niet beschonken, heeft zich er niet aan bezondigd. Het getuigt van respect voor de regels en tegelijkertijd een uit het oog verloren prioriteit. In zijn hoge nood vergeet hij ook nog eens dat hij met zijn luidkeelse hulpbel aan zijn moeder burengerucht veroorzaakt en zichzelf te kijk zet. Zo hoog is zijn nood, dat hij daar niet aan denkt.
“Mam, ik heb ik mijn broek geplast!” Je vraagt je af welk gezicht bij die noodkreet hoort, maar voor hem is het beter om anoniem te blijven. Een grap aan de bar, zijn leven lang herhaald, zou zijn lot zijn. Hij stoorde me in mijn slaap, maar dat heb ik hem vergeven. Het klonk zo gemeend geschokt en aandoenlijk. Aandoenlijk en een beetje dom.
Jeanet F. de Jong
Geen opmerkingen:
Een reactie posten