Vrijdag is visdag. We hebben de gewoonte van vroeger meegenomen naar het nu. En waarom ook niet. Vis is lekker en een beetje structuur in het weekmenu is wel zo overzichtelijk. Woensdag gehaktdag is er een beetje uitgesleten. Zo gaat dat soms.
Voor ik jullie overlaad met mijn culinaire bijzonderheden en excepties vertel ik hier over mijn reis naar de visboer en terug. Te voet, deze keer, door een vrijwel uitgestorven dorp. Een weldadige rust die de corona ellende even doet vergeten. Het is donker en wat mistig en het Steegje lijkt, met een paar straatlampen in de nevel, op een Harry Potter achtig achteraflaantje.
De visboer heeft op deze rustige januarivrijdag niet meer het uitgebreide assortiment. Geen platvisje, dat ik het allerliefst bestel, maar een alternatief dat heet uit de oven voor me klaar staat. Met een geurend papieren tasje in de hand onderneem ik de terugweg, langs het oudste huis van het eiland en door het mysterieuze maar oh zo leuke stèèchje. Mijn neus vangt de heerlijkste geuren op. Het is kennelijk niet voor iedereen visdag. Ik ruik stoofpotje en veronderstel iets met botergaar draadjesvlees. Een huis verderop komt de geur van tuinbonen me tegemoet. Lekker, maar ook dat lijkt me niet iets voor bij de vis.
Een kleine dissonant op mijn route naar huis is de geur van vuile houtverbranding. Een haardvuurtje is verrukkelijk, ruikt knus en voelt warm, al is een haardvuur tijdens de mist niet zo’n goed idee. Een vuurtje stoken met vuil hout is van een andere orde: het geeft een teerlucht die haakt in je keel. Dat soort hout op het vuur gooien op een mistige vrijdagavond is misdadig. Op een mistige zaterdagavond ook, trouwens.'t sèèchje
Terug naar het visje. Het werd de vette bek waar ik zo naar uitkeek en stelde niet teleur. Komende vrijdag gaan we weer.
Jeanet de Jong
Geen opmerkingen:
Een reactie posten